hulpverlening bij functioneringsproblemen

     

    Errata

    Heb je een fout in het boek ontdekt? 

    Meld dit dan bij de uitgeverij via het contactformulier.

     

    Een deel van figuur 6.3 op p. 241 is helaas niet zichtbaar:


    Aanvullingen

    Paragraaf 2.2 (aanvulling)

    Wanneer wij in algemene zin vragen hoe iemand functioneert, dan komt dat neer op hoe deze persoon aansluiting weet te vinden op al zijn levensgebieden: wat doet deze persoon om te zorgen dat hij thuis, op het werk, op school, onder familie en vrienden, onder kennissen, in de gemeenschap en in de maatschappij aansluit bij anderen. In die zin is functioneren een sociale activiteit. Het woord aansluiting suggereert echter ook welbevinden. Wanneer iemand goed functioneert, dan voelt deze persoon zich tevreden of zelfs gelukkig over zichzelf en zijn leven. Daarmee hebben wij functioneren verbonden met een (psychische basis)behoefte van de mens: aansluiting. Daarmee geven wij aan dat de mens een sociaal wezen is, een wezen dat van anderen afhankelijk is. Functioneren dient daarmee een doel, dat weer in drie globale subdoelen onderverdeeld kan worden, die wij de psychische basisbehoeften van de mens noemen. Wij baseren ons daarbij op de self-determination theorie van Deci en Ryan (2000):

    • Verbondenheid of aansluiting op zich: het gevoel ergens bij te horen, aanspraak te kunnen maken op anderen voor steun en de mogelijkheid om voor anderen te kunnen zorgen.
    • Competentie: het gevoel grip te hebben op de omgeving, in een redelijke mate kunnen voorspellen wat anderen gaan doen en (via de eigen reacties) invloed op de omgeving (en anderen) te kunnen uitoefenen.
    • Autonomie: het gevoel een unieke en waardevolle persoon te zijn die vrij is te beslissen wat hij wel of niet wil en doet.

     

    Filosofisch gezien zouden we zelfs kunnen beargumenteren dat alle drie deze basisbehoeften van de mens neerkomen op veiligheid. Immers verbondenheid betekent dat wij niet uitgesloten worden en daarom de veiligheid van het lidmaatschap van een groep ervaren (evolutionair gezien: er is veiligheid in aantallen, in je eentje ben je kwetsbaar). Zo ook kan autonomie bezien worden in termen van het tegenovergestelde: onderdrukking, onderwerping en machteloosheid, een situatie waar je geleefd wordt door anderen. En ook dat voelt niet veilig aan: je voelt je overgeleverd aan de grillen van een onvoorspelbare omgeving. Zo ook competentie: wanneer jij het idee hebt geen invloed uit te kunnen oefenen, levert dat angst op omdat de situatie dan onvoorspelbaar wordt. Zo bezien heeft al ons gedrag als onderliggend doel: ons veilig voelen. Dat klinkt misschien wat deprimerend, maar zo moet je het ook niet zien: het gaat immers over de psychische basisbehoeften van de mens. Wanneer een mens zich veilig voelt, ontstaat er juist ruimte voor een gevoel van welbevinden.

     

    Voor welbevinden kunnen wij er een vierde behoefte aan toevoegen op basis onderzoek van Pink (2010): het idee een zinvol leven te leiden. Dat idee gaat ervan uit dat mensen waardevolle doelen nastreven, dat zij een verschil maken in hun omgeving, dat zij ertoe doen. In termen van relaties betekent het dat partners het gevoel hebben gewaardeerd te zijn en bij te dragen aan elkaars welbevinden. Dat er raakvlakken zijn tussen zingeving en de overige drie psychische basisbehoeften moge duidelijk zijn.

     

    • Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “What” and “Why” of Goal Pursuits: Human Needs and the Self-Determination of Behavior. Psychological Inquiry 11(4), 227–268.
    • Pink, D. H. (2010). Drive: The Surprising Truth About What Motivates Us. New York: Canongate.